Overslaan naar inhoud

De meerwaardebelasting in de context van een successieplanning: de maatschap

In een eerdere bijdrage hadden we het over de vraag hoe de aangekondigde meerwaardebelasting vanaf 2026 zal worden toegepast in het geval waarin een beleggingsportefeuille ‘gesplitst’, in een vruchtgebruik-blote eigendomsverhouding, wordt aangehouden (zie https://www.the-lex.be/blog/blogposts-27/de-meerwaardebelasting-in-de-context-van-een-familiale-planning-wat-weten-we-al-111).  Vandaag zullen we het hebben over die andere klassieker in de wereld van successieplanning van een roerend vermogen: de maatschap.

Opnieuw beperken we ons vooralsnog tot de situatie waarin het vermogen (in dit geval van de maatschap) bestaat uit beleggingen (financiële instrumenten, zoals aandelen, obligaties, fondsen, liquiditeiten, enzovoort), en dus niet uit een ‘aanmerkelijk belang’-participatie in één of meer familiale vennootschappen.  En ook nu beginnen we met een disclaimer: op heden is de meerwaardebelasting nog niet in een definitieve, goedgekeurde wettekst gegoten; we baseren ons dus vooralsnog noodgedwongen op ontwerpteksten (die niettemin hoogstwaarschijnlijk niet meer wezenlijk zullen gewijzigd worden).

De inning van de meerwaardebelasting

We hernemen – heel summier – de principes op het vlak van de inning van de meerwaardebelasting op financiële instrumenten:

  • het tarief van de meerwaardebelasting zal 10% bedragen;
  • de inning ervan zal hetzij ‘op anonieme wijze’ door de tussenpersoon (in de regel de bank) gebeuren bij wijze van roerende voorheffing, hetzij via de aangifte in de personenbelasting; in het laatste geval zal u de bank vrijstellen van inhouding van de roerende voorheffing (dit is de zgn. opt-out), maar verliest u de anonimiteit;
  • maar zelfs als u kiest voor de inhouding van roerende voorheffing, zal u toch de anonimiteit prijsgeven zodra u (opnieuw via de aangifte personenbelasting) bepaalde ‘verrekeningen’ wenst te claimen, zoals het recht op de vrijgestelde schijf (van 10.000 euro tot eventueel 15.000 euro) of de aftrek van gerealiseerde minwaarden; de bank zal daar bij de inhouding van de voorheffing immers geen rekening mee houden;
  • heeft een rekening méér dan één titularis, dan vergt de keuze voor de ‘opt-out’ het akkoord van álle mede-titularissen.

De maatschap…

Behoeft de maatschap nog een introductie ?  In het kort: de maatschap – in een min of meer ver verleden de ‘burgerlijke’ maatschap – is een vennootschap.  Dat heeft tot gevolg:

  • dat zij verschillende vennoten telt (in de context van een familiale planning vaak ouders en hun kinderen; maar evenzeer: een (kinderloze) oom of tante en enkele neven en/of nichten, of nog: een (kinderloze) man of vrouw en enkele broers en/of zussen; enzovoort);
  • dat zij één of meer beheerders (zaakvoerders) heeft (veelal de ouders, de oom of tante, enzovoort);
  • dat er statuten worden opgemaakt waarin ook de overige ‘spelregels’ van de maatschap worden vastgelegd: voor welke duurtijd wordt de maatschap opgericht ? hoe ver reiken de bevoegdheden van de zaakvoerders ? hoe wordt de algemene vergadering georganiseerd ? wat gebeurt er indien een vennoot overlijdt ? enzovoort.

Belangrijk is dat de maatschap geen rechtspersoonlijkheid bezit.  Het vermogen van de maatschap is dan (in de regel) een vermogen dat in onverdeeldheid wordt aangehouden tussen de vennoten.  Die logica wordt ook doorgetrokken op fiscaal vlak (transparantie).  Inzonderheid op het vlak van de meerwaardebelasting: elke vennoot bezit een eigen aandeel in de maatschap, en, wanneer middels de maatschap een meerwaarde (of een minwaarde) wordt gerealiseerd, realiseert elke vennoot die meerwaarde (of minwaarde) in privé-naam, a rato van zijn of haar aandeel in de maatschap.

Concreet: werden er middels de maatschap 1.000 beursgenoteerde aandelen X aangekocht aan een prijs per aandeel van 50 euro, en worden deze 1.000 aandelen naderhand, via beslissing van de zaakvoerders, door de maatschap verkocht tegen een prijs van 80 euro per aandeel, dan realiseert de maatschap een meerwaarde van 30.000 euro.  Maar dat is op fiscaal vlak irrelevant: het zijn de individuele vennoten die een meerwaarde realiseren.  Zijn er drie kinderen die elk een aandeel ad 33% in de maatschap bezitten, dan realiseren zij elk een meerwaarde van 9.900 euro.  En is het resterende aandeel (1%) in handen van de ouders, dan realiseren zij elk individueel een meerwaarde van 150 euro.

… als instrument van successieplanning

In de context van een successieplanning gaat de oprichting van een maatschap doorgaans hand in hand met een schenking (ter vermijding van de erfbelasting).  In de praktijk worden twee werkwijzen toegepast:

(i)          ouders en kinderen – laten we verder van die hypothese uitgaan – richten samen een maatschap op, waarbij de ouders een beleggingsportefeuille inbrengen, terwijl de kinderen een beperkte, veeleer symbolische inbreng verrichten; na oprichting is de aandelenverhouding bijvoorbeeld als volgt: een aandeel ad 99% voor de ouders, een aandeel ad 1% voor de kinderen samen; vervolgens verrichten de ouders een notariële schenking van aandelen in de maatschap aan hun kinderen, om te ‘landen’ op een eigendomsverhouding van bijvoorbeeld 1% voor de ouders en 99% voor de kinderen gezamenlijk; dergelijke schenking zal steeds gepaard gaan met de betaling van schenkbelasting (3% in de verhouding tussen ouders en kinderen);

(ii)        ouders verrichten in eerste instantie aan hun kinderen een schenking van een beleggingsportefeuille die zij bezitten, of althans van alle gelden en effecten die samen deze beleggingsportefeuille vormen; vervolgens, dus pas in tweede instantie, wordt de maatschap opgericht, waarbij de kinderen de geschonken tegoeden inbrengen, en de ouders zich beperken tot een eerder bescheiden inbreng; ook hier met als finaal resultaat een eigendomsverhouding van bijvoorbeeld 99% kinderen en 1% ouders; in tegenstelling tot wat geldt in het eerste scenario, bestaat in dit geval wél de mogelijkheid om de schenking via bankgift te verrichten (zie hierover onder meer https://www.the-lex.be/blog/blogposts-27/hoe-een-bankgift-organiseren-109), zonder betaling van schenkbelasting, maar dan wel onder toepassing van een vijfjaarsrisicotermijn.

In elk van beide pistes zullen de ouders, bij uitsluiting van de kinderen-medevennoten, voor een lange tot zeer lange termijn de zaakvoerders van de maatschap zijn, met min of meer verreikende beheersbevoegdheden.  Ter vergelijking: in het geval van een schenking met voorbehoud van vruchtgebruik hebben de ouders, bij uitsluiting van de kinderen-blote eigenaars, dergelijke beheersbevoegdheden in de regel levenslang – in de context van een maatschap lijkt een levenslang controlebehoud, dus een expliciete koppeling van de duurtijd van de maatschap aan de levensduur van de ouders, tegenwoordig evenwel delicater te liggen (zie daarover https://www.the-lex.be/blog/blogposts-27/bedenkingen-bij-enkele-negatieve-rulings-omtrent-de-maatschap-104).

Het is overigens mogelijk, zij het enkel in scenario (i), om de maatschapsstructuur te combineren met een vruchtgebruik.  In dat geval ontvangen de kinderen, via de notariële schenking, aandelen in de maatschap in louter blote eigendom.

En wat nu met de meerwaardebelasting ?

Het antwoord op deze vraag werd deels reeds hiervóór gegeven:

  • de maatschap zelf heeft geen verplichtingen uit hoofde van de meerwaardebelasting;
  • het zijn de vennoten van de maatschap die, a rato van hun respectief aandeel in de maatschap, de meerwaardebelasting zullen verschuldigd zijn; in de regel zullen dit de ouders zijn ten belope van een klein, en de kinderen ten belope van een groter percentage;
  • dit blijft zo, ook al zouden de kinderen slechts blote eigenaars zijn van hun aandeel in de maatschap.

Dit maakt, dat het ‘ongemak’ dat we eerder reeds vaststelden in loutere vruchtgebruikconstructies ook hier speelt: het zijn de kinderen (met hun groter percentage) die het merendeel van de meerwaardebelasting zullen verschuldigd zijn, terwijl het in de praktijk de ouders zijn die (als zaakvoerders van de maatschap, en dus als beheerders van het maatschapsvermogen) beslissen of en wanneer er een meerwaarde (of een minwaarde) gerealiseerd wordt.

De bank zal in principe de roerende voorheffing inhouden, zonder ook maar op enige wijze rekening te houden met ‘verrekeningen’ waar elke individuele vennoot eventueel recht op heeft of die hij of zij zou willen claimen.

Evenwel kan er ook in het geval van een maatschap worden gekozen voor de opt-out.  Zoals reeds eerder aangehaald, is daartoe wel vereist dat álle vennoten van de maatschap daarmee akkoord gaan: elk van de vennoten is immers mede-eigenaar van het maatschapsvermogen, en dus mede-titularis van de maatschapsrekeningen.  Het is niettemin denkbaar, en allicht ook rechtsgeldig, dat de beslissing om voor de opt-out te kiezen in de statuten van de maatschap gedelegeerd wordt aan de zaakvoerders.  Anderzijds valt het o.i. wel sterk te betwijfelen of de banken met dergelijke statutaire bepaling rekening zullen houden.  Dat valt af te wachten.

In elk geval is het zo – opt-out of niet – dat elke vennoot die ‘verrekeningen’ (zoals de vrijgestelde schijf) wenst toegepast te zijn, dat individueel via zijn of haar aangifte in de personenbelasting zal dienen te regelen.

In de context van vruchtgebruikconstructies werd nog de bedenking geuit dat indien de roerende voorheffing wordt ingehouden – dit is dus de piste zonder de opt-out –, de blote eigenaars in elk geval wel de zekerheid hebben dat zij de meerwaardebelasting niet ‘uit eigen middelen’ zullen moeten voldoen.  Deze bedenking geldt op overeenkomstige wijze voor de kinderen-vennoten van een maatschap.

Bij wijze van uitsmijter: een bijzonder probleem ?

Het is nog koffiedik kijken, en wachten op een definitieve wettekst, maar mogelijkerwijze stelt zich in de context van maatschappen – maar niet alleen in de context van maatschappen – een bijzonder probleem.

Een eenvoudig fictief voorbeeld (wars van enige successieplanning):

  • A en B richten in 2026 samen een maatschap op, waarbij:
    • A kwalificerende financiële instrumenten inbrengt die hij begin 2026 aankocht tegen een globale prijs van 500.000 euro, en die op het ogenblik van de inbreng in de maatschap een globale waarde hebben van 700.000 euro;
    • B liquiditeiten ter waarde van 700.000 euro inbrengt;
  • doordat de waarde van wat A en B elk inbrengen gelijk is (elk brengt vermogen in ter waarde van 700.000 euro), wordt de aandelenverhouding binnen de maatschap vastgelegd op 50% voor elk van beide vennoten;
  • in 2028 verkoopt de maatschap de financiële activa tegen een globale prijs van 800.000 euro; de liquiditeiten ad 700.000 euro behoudt zij op een termijnrekening.

Verschillende vragen dringen zich op:

  • realiseert A een meerwaarde bij de inbreng in 2026 ? juridisch gezien ongetwijfeld wel;
  • hoe groot is de meerwaarde die A in 2026 realiseert ? A behoudt na de inbreng 50% van de aandelen van de maatschap, dus hij behoudt een onverdeeld deel ad 50% van de activa ervan; bijgevolg draagt hij 50% ervan over; dan zou moeten aangenomen worden dat hij een meerwaarde van 100.000 euro realiseert: 50% van het verschil tussen 700.000 euro en 500.0000 euro;
  • is deze meerwaarde überhaupt belastbaar ? de inbreng wordt verricht onder bezwarende titel, dus behoudens wettelijke voorziene uitzonderingsbepaling zien we niet in waarom deze niet belastbaar zou zijn;
  • zal de bank, in een optie zonder opt-out, ter gelegenheid van de inbreng in de maatschap de roerende voorheffing ad 10% (moeten) inhouden ?
  • zo ja, op welke grondslag zal zij die roerende voorheffing inhouden: op 200.000 euro (het verschil tussen inbrengwaarde en aanschaffingswaarde van het totale pakket) ? of op 100.000 euro ?
  • en ten laste van wie zal zij desgevallend de roerende voorheffing inhouden ? logischerwijze zou men denken: ten laste van A;
  • wat zal de bank in 2028 doen, wanneer het volledige pakket wordt verkocht tegen een globale prijs van 800.000 euro ? zal zij rekening houden met een inbrengwaarde van 700.000 euro ?
  • en wat met B ? in 2026 realiseert hij geen meerwaarde, in 2028 wel; de aan hem in 2028 toerekenbare meerwaarde zou dan 50.000 euro dienen te zijn: 50% van het verschil tussen 800.000 euro en 700.000 euro;
  • en zou ook A in 2028 een meerwaarde van nog slechts 50.000 euro realiseren ?

Een bijzonder probleem ?  Of een bijzondere opportuniteit ?  Het voorgaande – als de veronderstellingen juist zijn – illustreert immers dat een meerwaarde ‘uitgesmeerd’ wordt over verschillende kalenderjaren en verschillende personen…

 Marc Moreau


Deze bijdrage werd redactioneel afgesloten op 28 augustus 2025.  Zij is gebaseerd op rechtsbronnen zoals zij (redelijkerwijze kunnen geacht worden) gekend (te) zijn op die datum, en geldt dan ook onder voorbehoud van wijzigingen naderhand.  In geen geval kan deze bijdrage worden opgevat als een advies in een concreet dossier.  Ingeval schenkbelasting, registratiebelasting en/of erfbelasting aan de orde is, wordt er steeds van uitgegaan dat de Vlaamse regelgeving van toepassing is – tenzij uitdrukkelijk andersluidend wordt vermeld.



Contacteer ons

E-facturatie via Peppol vanaf 1 januari 2026: juridische en fiscale implicaties