Bedenkingen bij enkele negatieve rulings omtrent de maatschap
Begin 2025 heeft de Vlaamse Belastingdienst (Vlabel) enkele voorafgaande beslissingen (‘rulings’) afgeleverd waarin zij weigert haar fiat te geven aan het gebruik van de maatschap als controlevehikel in het kader van een schenking. Wat is er aan de hand ? Waait er een nieuwe wind door de kantoren van Vlabel ? En moeten alle bestaande maatschapsstructuren nu onder de loep worden genomen ? Enkele persoonlijke bedenkingen.
De maatschap als controlevehikel
Zodra een schenking een bepaalde substantie of waarde heeft, is het niet ongebruikelijk dat de schenker aan die schenking voorwaarden en lasten verbindt.
Zo bijvoorbeeld:
- een beding van terugkeer bij vooroverlijden van de begiftigde;
- een verbod voor de begiftigde om het voorwerp van de schenking in te brengen in enige huwgemeenschap of vergelijkbaar;
- de verplichting voor de begiftigde om aan de schenker een bepaalde rentelast te betalen.
Evenzeer is het courante praktijk dat het voorwerp van de schenking ‘ingekapseld’ wordt in één of andere vorm van controlestructuur – de ene al meer ‘juridisch solide’ dan de andere – die toelaat dat de schenker nog tot op zekere hoogte controle en zeggenschap behoudt over wat hij wegschenkt.
Worden daartoe vaak gebruikt in de praktijk:
- een voorbehoud van vruchtgebruik: de schenker behoudt de controle in de hoedanigheid van vruchtgebruiker;
- een beheersmandaat: de schenker behoudt de zeggenschap als gevolmachtigde (mandataris) van de begiftigde.
En zo ook de maatschap: het voorwerp van de schenking wordt ondergebracht in een maatschap waarvan de schenker de zaakvoerder is. In die hoedanigheid behoudt hij de controle over het te schenken vermogen. Al sinds meer dan een kwart eeuw een succesverhaal in de praktijk van vermogensplanning: initieel als ‘burgerlijke vennootschap’, later als ‘burgerlijke maatschap’, tegenwoordig eenvoudigweg als ‘maatschap’.
In grote lijnen, en een enkele uitzondering niet te na gesproken, kan gesteld worden dat Vlabel de maatschap gedurende lange tijd steeds gedoogd en zelfs goedgekeurd heeft als instrument van successieplanning. Tot Vlabel begin 2025 drie rulings publiceerde waarin het gebruik van de maatschap een negatief oordeel opleverde: de rulings
- VB24058 (https://www.vlaanderen.be/vlaamse-belastingdienst/vb24058)
- VB24070 (https://www.vlaanderen.be/vlaamse-belastingdienst/vb24070)
- VB24072 (https://www.vlaanderen.be/vlaamse-belastingdienst/vb24072)
Wat is er aan de hand in de negatieve ‘maatschapsrulings’ ?
De drie vermelde rulings leverden een negatieve beslissing op: de combinatie van schenking en maatschap is fiscaal misbruik in de ogen van Vlabel, en wordt gelijkgesteld met een legaat, belastbaar met erfbelasting – wat uiteraard net niet de bedoeling was…
Zonder in detail te gaan omtrent de concrete feiten, komt het ons voor dat Vlabel op twee specifieke punten graten ziet in de maatschapsstructuur als controle-instrument:
- een koppeling van de duurtijd van de maatschap aan de levensduur van de schenker;
- de concentratie van ‘te veel’ macht in handen van de zaakvoerder-schenker.
Het eerste punt behoeft allicht weinig uitleg. Maar over het tweede punt kan uiteraard gediscuteerd worden: wat is ‘te veel’ ? en wanneer wordt ‘veel’ ‘te veel’ ? Duidelijk is dat niet. Bovendien: wat vandaag nog (aanvaardbaar) ‘veel’ is, is misschien morgen (onaanvaardbaar) ‘te veel’.
De vraag is natuurlijk of één en ander ten gronde correct is. Onze persoonlijke inschatting is dat dat alvast wat het eerste punt betreft niet het geval is. Schenkingen onder voorbehoud van vruchtgebruik (van vastgoed, van aandelen, enzovoort) zijn dagelijkse praktijk. Dat vruchtgebruik is bijna steeds expliciet een levenslang vruchtgebruik. Een duidelijker koppeling aan de levensduur van de schenker lijkt niet mogelijk. En die wordt voor zover bekend door Vlabel nooit in vraag gesteld. Net zoals bij een voorbehoud van vruchtgebruik, vindt ook in het geval van een maatschapsstructuur eigendomsoverdracht plaats op het ogenblik van de schenking, en niet pas op het ogenblik van het later overlijden van de schenker. Waarom zou de koppeling aan de levensduur – geen probleem bij een voorbehoud van vruchtgebruik – dan wel een probleem moeten vormen in de context van een maatschapsstructuur ?
Wat het tweede punt betreft heeft Vlabel, algemeen gesproken, natuurlijk wel gelijk: ‘te veel’ is nooit oké, dus is ook ‘te veel’ macht in handen van de zaakvoerder-schenker niet oké. Maar, zoals gezegd: wat is ‘te veel’ ? Zodra de schenker zich de bevoegdheid voorbehoudt om op de schenking terug te komen, komt de geldigheid van de schenking in het gedrang: ‘donner et retenir ne vaut’, zoals dat dan heet. Daar ligt de grens.
Maar daarmee is natuurlijk de vraag wat in de praktijk wel aanvaardbaar (‘veel’) is, en wat daarentegen niet aanvaardbaar (‘te veel’) is, nog niet beantwoord. Ons inziens kunnen we ons ook op dit punt spiegelen aan het vruchtgebruik: er is geen reden te bedenken waarom bevoegdheden die een vruchtgebruiker wel kan uitoefenen (en die overigens vrij duidelijk wettelijk omschreven zijn), niet zouden kunnen uitgeoefend worden door de zaakvoerder van een maatschap. Men zou kunnen opwerpen dat vruchtgebruik enerzijds en een maatschap anderzijds twee verschillende juridische structuren zijn, elk aan eigen regels onderworpen, en dat is uiteraard terecht. Anderzijds lijkt dit ook niet relevant te zijn, want de beoordeling dient ons inziens te geschieden vanuit de criteria voor een geldige schenking, niet vanuit de eigen kenmerken van de beide structuren.
Maar, lezing van de drie rulings doet ons niet besluiten dat Vlabel dat ook zo ziet…
Of is er meer aan de hand ?
Het blijft vanzelfsprekend gissen, maar wij kunnen ons niet van de indruk ontdoen dat er méér speelt. Het valt op dat elk van de drie negatieve rulings betrekking heeft op een situatie waarin de belastingplichtige beoogde een beroep te doen op de techniek van de zgn. inbreng ten behoeve van een derde:
- de schenker brengt iets (veelal aandelen van een patrimoniumvennootschap) in in een maatschap, maar de aandelen die als tegenprestatie voor de inbreng door de maatschap worden uitgegeven, worden niet aan hem maar aan een derde (vaak de kinderen) toebedeeld;
- of nog, de schenker brengt, zonder uitgifte van nieuwe aandelen, iets in in een (bestaande) maatschap waarvan de aandelen reeds vóór de inbreng voor de overgrote meerderheid aan een derde (de kinderen) toebehoren.
Deze techniek werd enkele jaren geleden door de praktijk ontwikkeld toen schenkingen voor buitenlands notaris belastbaar gesteld werden: de belastingvrije ‘kaasroute’ werd aldus de facto vervangen door de belastingvrije ‘bierroute’ – tot voor kort onder een drie-, tegenwoordig onder een vijfjaarsrisicotermijn, welteverstaan. Naar onze inschatting enigszins tot frustratie van de Vlaamse Belastingdienst.
Bovendien komt het ons voor dat Vlabel steeds twijfels heeft gehad bij de juridische geldigheid van de ‘bierroute’, minstens bij de juridische kwalificatie die aan de ‘bierroute’ gegeven wordt. Maar Vlabel spreekt zich niet juridisch uit, zij geeft een louter fiscale beoordeling van de gevallen die haar worden voorgelegd.
Maar of dit alles, als het klopt, een argument vormt om op andere gronden negatieve rulings af te leveren ?? Daar valt toch het één en ander op af te dingen…
Voor de goede orde: niet elke aan Vlabel voorgelegde inbreng ten behoeve van een derde (‘bierroute’) krijgt een nul op het rekest, integendeel zelfs. En het blijft onduidelijk waarom het ene geval wel en het andere geval door Vlabel niet aanvaardbaar wordt bevonden.
Wat moeten we hier voor de praktijk uit onthouden ?
Vanuit verschillende hoeken (banken, …) wordt het signaal gegeven dat het wellicht tijd is om bestaande maatschapsstatuten opnieuw tegen het licht te houden en desgevallend aan te passen, rekening houdend met wat we eerder schreven omtrent (i) de duurtijd en (ii) de concentratie van ‘te veel’ macht in handen van de zaakvoerder.
Een ruling is nog steeds geen wet, en er zijn ook positieve rulings. En bovendien, elk concreet dossier is anders, qua praktische uitwerking, qua inhoud van de statuten, enzovoort. Maar ondertussen zijn de drie negatieve rulings er wel, en ze kunnen natuurlijk niet genegeerd worden. Dus ja, minstens voor maatschappen die werden opgericht na inwerkingtreding van de antimisbruikbepaling op het vlak van de erfbelasting, lijkt het ons vanuit een pragmatisch standpunt raadzaam om de statuten eens te laten nazien en ze, mede afhankelijk van de concrete omstandigheden, eventueel wat bij te sturen, om er de (beweerde) scherpe kantjes af te halen.
Ten gronde is het standpunt van Vlabel niettemin naar onze mening op verschillende punten hoogst betwistbaar. Het zou zeker nuttig zijn dat Vlabel in een algemeen en juridisch onderbouwd standpunt kenbaar maakt waar voor haar de grenzen van het aanvaardbare liggen. Een koppeling aan de bevoegdheden van de vruchtgebruiker in het kader van een (levenslang voorbehouden) vruchtgebruik is terzake wat ons betreft een zinvolle suggestie.
Deze bijdrage werd redactioneel afgesloten op 5 mei 2025. Zij is gebaseerd op rechtsbronnen zoals zij (redelijkerwijze kunnen geacht worden) gekend (te) zijn op die datum, en geldt dan ook onder voorbehoud van wijzigingen naderhand. In geen geval kan deze bijdrage worden opgevat als een advies in een concreet dossier. Ingeval schenkbelasting, registratiebelasting en/of erfbelasting aan de orde is, wordt er steeds uitgegaan van uitgegaan dat de Vlaamse regelgeving van toepassing is – tenzij uitdrukkelijk andersluidend wordt vermeld.
Marc Moreau