Overslaan naar inhoud

De effectentaks: uw effectenrekening nog snel vóór het jaareinde overdragen ?

De Belgische fiscaliteit experimenteert sinds 2018 met een effectentaks, en het parcours is hobbelig.  De eerste effectentaks, die een ondergrens van 500.000 euro hanteerde, werd reeds in 2019 strijdig bevonden met het gelijkheidsbeginsel en het non-discriminatiebeginsel, en dus vernietigd.  Maar al vrijwel meteen, in 2021, kwam er een opvolger: de jaarlijkse taks op de effectenrekeningen, afgekort JTER.  Sindsdien wordt het bestaan van een effectenrekening met een gemiddelde waarde van minstens 1.000.000 euro jaarlijks belast aan een tarief van 0,15%; al gaan er momenteel – why am I not surprised ? – stemmen op om dit tarief op te trekken.

Een vreemd beestje

De effectentaks 2.0 is een vreemd beestje.  Ogenschijnlijk gaat het om een vermogensbelasting, maar dat is ze niet.  Het is perfect mogelijk dat een persoon met een roerend vermogen van 500.000 euro de taks betaalt, en dat zijn buurman met een vermogen dat een vijfvoud bedraagt, aan de heffing ervan ontsnapt – op een volstrekt wettelijke wijze overigens, en vaak zelfs zonder dat die buurman daar iets voor hoefde te doen.

Daar zijn verschillende redenen voor.  Een belangrijke – misschien de belangrijkste – reden is dat het toepassingsgebied van de taks beperkt blijft tot effectenrekeningen.  Vermogen dat niet op een effectenrekening wordt aangehouden, ontsnapt aan de heffing, zo bijvoorbeeld aandelen van de familiale vennootschap die op naam zijn ingeschreven in het aandelenregister.

Maar een andere reden is dat de wet de effectenrekening zelf viseert, los van de titularis van de rekening.  Die titularis hoeft overigens geen natuurlijk persoon te zijn, ook vennootschappen die tegoeden op een effectenrekening aanhouden, dienen de taks te betalen (mits de grens van 1.000.000 euro overschreden wordt, uiteraard).

Eén en ander leidt tot situaties die wel consequent zijn in de logica van de wet (waarin het bestaan van de effectenrekening zelf het aanknopingspunt vormt), maar die toch tot nadenken stemmen:

  • Peter overleed in 2022; hij bezat, behalve zijn woning, beleggingen ter waarde van 1.200.000 euro, die hij aanhield op een effectenrekening bij één bank; na overlijden van Peter gaan zijn vier kinderen nog niet meteen over tot verdeling van zijn vermogen: de effectenrekening wordt op hun gemeenschappelijke naam geplaatst (titulariaatswijziging), nog steeds met een waarde van 1.200.000 euro, waarin elk van hen ten belope van één vierde gerechtigd is; hoewel elk kind in waarde ‘slechts’ 300.000 euro bezit, zal de taks toch worden ingehouden;
  • Saskia heeft een totaal belegd vermogen van 3.000.000 euro, dat zij al sinds oudsher aanhoudt op effectenrekeningen gespreid over een viertal banken; bij geen enkele bank wordt de kritische grens van 1.000.000 euro overschreden; de effectentaks zal niet verschuldigd zijn…

Merk op dat de wet in anti-misbruikbepalingen voorziet, onder meer voor het geval een (belastbare) effectenrekening zou opgesplitst worden in twee of meer effectenrekeningen die elk de grens van 1.000.000 euro niet overschrijden.

Hoe verloopt de berekening van de taks ?

Voor toepassing van de effectentaks wordt er gewerkt met een ‘referentieperiode’ die in principe loopt van 1 oktober van jaar x tot en met 30 september van jaar x+1.  Zo liep de meest recente referentieperiode van 1 oktober 2024 tot en met 30 september 2025.  Binnen elke referentieperiode zijn er vier ‘referentietijdstippen’: 31 december, 31 maart, 30 juni en 30 september.

Wordt een effectenrekening gedurende één referentieperiode ononderbroken aangehouden, dan wordt de taks berekend op het rekenkundig gemiddelde van de waarde van de tegoeden op elk van de vier referentietijdstippen.  Evolueert de waarde van de tegoeden op de effectenrekening als volgt:

  • 31 december: 2.050.000 euro;
  • 31 maart: 2.100.000 euro;
  • 30 juni 1.950.000 euro;
  • 30 september: 2.100.000 euro;

dan zal de belastingheffing 3.075 euro bedragen, zijnde 0,15% van 2.050.000 euro (het rekenkundig gemiddelde van de vier vermelde bedragen).  Dat is al bij al vrij eenvoudig.

Nu is het in de praktijk natuurlijk niet zo dat een effectenrekening steeds gedurende de volledige referentieperiode (1 oktober-30 september) ononderbroken wordt aangehouden.  Een greep uit de realiteit:

  • Wim en Kathy gaan op 6 juni over tot schenking van hun beleggingsportefeuille aan hun vier kinderen in onverdeeldheid; in de week volgend op 6 juni wordt de volledige inhoud van de portefeuille overgeboekt naar een nieuwe rekening op naam van de kinderen, en wordt de effectenrekening op naam van Wim en Kathy afgesloten;
  • Olga is niet opgezet met de rendementen die zij bij bank X op haar beleggingen behaalt; op 3 augustus opent zij nieuwe rekeningen bij bank Y, en boekt zij haar volledige beleggingsportefeuille over vanuit bank X, waar zij haar rekeningen ook meteen afsluit;
  • en nog een voorbeeld, omdat, zoals gezegd, ook effectenrekeningen op naam van vennootschappen onderworpen zijn aan de taks: familiale vennootschap NV A, die behalve een exploitatie ook een omvangrijk roerend en onroerend patrimonium bezit, wordt partieel gesplitst; het patrimonium, waaronder een effectenrekening, wordt afgesplitst naar de nieuw opgerichte vennootschap BV B; per 8 oktober worden de tegoeden aangehouden op de effectenrekening op naam van NV A overgeboekt naar een nieuwe effectenrekening geopend op naam van BV B; de effectenrekening op naam van NV A wordt op dezelfde 8 oktober afgesloten.

In dergelijke gevallen van een ‘onderbroken referentieperiode’ wordt de taks anders berekend: er wordt niet langer rekening gehouden met vier referentietijdstippen, doch slechts met het aantal referentietijdstippen waarop de (afgesloten) effectenrekening bestond.

Nemen we gemakshalve even aan dat telkenmale sprake was van een effectenrekening met een ongewijzigde waarde van 2.000.000 euro, die werd afgesloten op 6 juni (Wim en Kathy), op 3 augustus (Olga) respectievelijk op 8 oktober (NV A):

  • in het geval van Wim en Kathy bestond de afgesloten effectenrekening enkel op de referentietijdstippen 31 december en 31 maart; wat de afgesloten effectenrekening betreft zal er bijgevolg aan effectentaks geheven worden: 0,15% van ((2.000.000 + 2.000.000) / 2) = 3.000 euro;
  • in het geval van Olga waren er, wat de afgesloten effectenrekening betreft, drie referentietijdstippen (31 december, 31 maart en 30 juni): ook zij zal 3.000 euro aan effectentaks dienen te betalen: 0,15% van ((2.000.000 + 2.000.000 + 2.000.000) / 3);
  • en ook NV A, met een effectenrekening op alle vier referentietijdstippen, zal 3.000 euro aan effectentaks verschuldigd zijn: 0,15% van ((2.000.000 + 2.000.000 + 2.000.000 + 2.000.000) / 4).

Maar… anders dan wat geldt voor NV A, stopt het hier niet wat Wim en Kathy enerzijds, en Olga anderzijds, betreft.  Immers:

  • ook voor de kinderen van Wim en Kathy is er impact van de effectentaks: de effectenrekening die zij openden ter gelegenheid van de schenking bestond immers ook op twee referentietijdstippen binnen dezelfde referentieperiode: 30 juni en 30 september; ook wat deze effectenrekening betreft zal 3.000 euro dienen betaald te worden;
  • en identiek hetzelfde besluit (3.000 euro ‘extra’ te betalen) dringt zich op voor de effectenrekening die Olga geopend heeft bij de andere bank, ook al is er in dit geval slechts één referentietijdstip.

Enkel binnen de vennootschappengroep NV A-BV B stelt dit probleem zich niet, omdat de nieuwe effectenrekening werd geopend en de oude werd afgesloten aan het begin van de volgende referentieperiode (die aanvangt op 1 oktober), maar vóór het verstrijken van het eerstvolgende referentietijdstip (31 december).

Dit voelt voor het gezin van Wim en Kathy en voor Olga natuurlijk aan als dubbele belasting, als een anomalie van de JTER-wetgeving.  Het lijkt erop dat zij 3.000 euro teveel betaald hebben – een betaling die zij hadden kunnen vermijden door met de schenking (Wim en Kathy) of de verandering van bank (Olga) te wachten tot het vierde kwartaal.

Al klopt de kwalificatie ‘dubbele belasting’ strikt genomen weliswaar niet, omdat, zoals hiervóór gemeld, de belastbaarheid binnen de JTER-wetgeving aanknoopt bij het bestaan van de effectenrekening, niet bij de titularis ervan…

Wat moeten we hiervan onthouden ?  En zijn er creatieve oplossingen ?

Vooreerst natuurlijk dit: de ‘problematiek van dubbele belasting’ stelt zich (uiteraard) maar als de effectentaks zelf aan de orde is.  Stel dat Wim en Kathy, in plaats van hun vier kinderen effecten ter waarde van 2.000.000 euro in onverdeeldheid te schenken, aan elk van hun vier kinderen afzonderlijk een schenking hadden verricht van effecten ter waarde van 500.000 euro, dan zou er in hoofde van de kinderen van de effectentaks normalerwijze geen sprake geweest zijn.

En ook: wie met het openen van een nieuwe effectenrekening en het afsluiten van de oude kan wachten tot het vierde kwartaal – dat net begonnen is –, vermijdt met zekerheid de ‘dubbele belasting’, zonder het risico van fiscaal misbruik beschuldigd te worden.  Vandaar deze ‘warme aanbeveling’: wenst u te schenken, van bank te veranderen, enzovoort, en ligt u wakker van de effectentaks, stel dan niet uit tot volgend kwartaal wat u dit kwartaal nog kan doen.

Voor het overige is het, zoals steeds inzake fiscaliteit, heel erg opletten met ‘creatieve oplossingen’.  En dit des te meer nu het probleem dat zich stelt, in wezen geen probleem van dubbele belasting is, ook al zal dat veelal wel zo aangevoeld worden.

Wat o.i. in principe geen probleem stelt, is een stapsgewijze overdracht van één effectenrekening naar een andere, althans in die gevallen waarin de logica niet vereist dat het overboeken van tegoeden van één effectenrekening naar een andere voor de totaliteit in één beweging verricht wordt.  Nemen we er opnieuw Olga bij: zij kan toch bezwaarlijk verplicht worden om haar ene bank in één beweging in te ruilen voor een andere bank ?

Maar die vlieger zal niet opgaan indien een onmiddellijke en volledige overboeking zich opdringt, zoals na een schenking (Wim en Kathy).  Meer algemeen zal het opletten zijn met constructies waarin het bestaan van een effectenrekening met nog slechts een symbolisch aantal – of zelfs geen – effecten, kunstmatig gerekt wordt.  Iets waar ook de fiscale administratie zelf expliciet voor waarschuwt.

Marc Moreau 

Deze bijdrage werd redactioneel afgesloten op 10 oktober 2025. Zij is gebaseerd op rechtsbronnen zoals zij (redelijkerwijze kunnen geacht worden) gekend (te) zijn op die datum, en geldt dan ook onder voorbehoud van wijzigingen naderhand.  In geen geval kan deze bijdrage worden opgevat als een advies in een concreet dossier.  Ingeval schenkbelasting, registratiebelasting en/of erfbelasting aan de orde is, wordt er steeds van uitgegaan dat de Vlaamse regelgeving van toepassing is – tenzij uitdrukkelijk andersluidend wordt vermeld.


Contacteer ons

Aanwas- en kanscontracten: de principes nog even opgelijst