Overslaan naar inhoud

Aanwas- en kanscontracten: de principes nog even opgelijst

De Vlaamse Belastingdienst (Vlabel) levert met de regelmaat van de klok voorafgaande beslissingen (‘rulings’) af omtrent aanwas- en kanscontracten.  Alleen al in het derde kwartaal van 2025 werden er zeven dergelijke rulings gepubliceerd.  Deze zijn doorgaans positief.  Fiscaal gezien komt het aanwas- of kanscontract erop neer dat de vermogensovergang bij overlijden van een partij niet leidt tot de heffing van schenk- en/of erfbelasting.  De ruling VB 25073 geeft een mooi voorbeeld van wat mogelijk is.

Wat zijn aanwas- en kanscontracten ?

Voor de basis kunnen we teruggrijpen naar het standpunt SP 17044 van Vlabel, dat door de jaren heen verschillende versies kende, en waarvan de meest recente versie dateert van 17 april 2023 (https://www.vlaanderen.be/vlaamse-belastingdienst/sp17044).  In dat standpunt wordt uiteengezet aan welke voorwaarden moet voldaan zijn opdat een aanwas- of een kanscontract op fiscaal vlak het beoogde doel realiseert, met name: een overdracht bij overlijden die niet aan schenkbelasting noch aan erfbelasting onderworpen wordt.

Juridisch gezien dient een onderscheid gemaakt te worden tussen een aanwascontract en een kanscontract: een aanwascontract (of aanwasbeding) veronderstelt één of meer goederen (een woning, een beleggingsportefeuille, ...) die in onverdeeldheid aan de partijen toebehoren.  Vlabel omschrijft het als een contract waarin twee of meer partijen overeenkomen dat bij overlijden van één van hen, diens onverdeeld aandeel aanwast in het voordeel van de andere partij(en).

Een gelijkaardig contract kan evenzeer worden afgesloten met betrekking tot goederen die niet in onverdeeldheid zijn.  Bijvoorbeeld: twee broers bezitten elk 100 aandelen van de NV Z (dus niet in onverdeeldheid), en komen onderling overeen dat wanneer één van hen overlijdt, de 100 aandelen in zijn handen verkregen worden door de langstlevende broer.  Het principe is hetzelfde als bij aanwas, maar bij afwezigheid van een onverdeeldheid kan er niets aanwassen ten gunste de langstlevende.  Uiteindelijk is dit een louter terminologische discussie.

In de praktijk worden aanwas- en kanscontracten doorgaans afgesloten tussen twee partijen:

  • wettelijk of feitelijk samenwonende partners die samen een vennootschap opgericht hebben waarvan zij elk de helft van de aandelen bezitten;
  • broer en zus die (in onverdeeldheid) een onroerend goed van hun ouders geërfd hebben;
  • echtgenoten die elk de onverdeelde helft van de gezinswoning bezitten; let wel: de aanwas kan geen betrekking hebben op goederen die tot de huwgemeenschap behoren.

Zij komen overeen dat elk van hen zijn aandeel in de onverdeeldheid (aanwascontract) of het goed waarvan hij eigenaar is (kanscontract) overdraagt aan de andere, onder de opschortende voorwaarde dat de andere de langstlevende is.  Dergelijke overdracht aan de langstlevende kan aangevoeld worden als een onterving, bijvoorbeeld door de kinderen (en al zeker door eventuele stiefkinderen) van samenwonende partners of echtgenoten, maar in het geval van een ‘echt’ aanwas- of kanscontract is ze dat niet.

Inderdaad, een aanwas- of kanscontract is geen gift.  Reservataire erfgenamen (zoals kinderen) kunnen zich niet beroepen op regels inzake bescherming van de reserve om de vermeende onterving aan te vechten.  Aanwas- en kanscontracten zijn ‘reservebestendig’, zoals dat dan heet.

En hoe zit het op fiscaal vlak ?

Aanwas- en kanscontracten zijn bijzonder populair binnen de zgn. horizontale planning, dit is de vermogensplanning tussen personen van eenzelfde generatie (echtgenoten, broers en zussen, …).  Horizontale planning staat tegenover verticale planning, die zich richt op een andere generatie, veelal kinderen en/of kleinkinderen.

Dat aanwas- en kanscontracten zo populair zijn binnen een horizontale planning, heeft alles te maken met hun potentieel voordelig fiscaal statuut: mits een ‘correcte’ uitwerking maken ze een volledig belastingvrije overdracht bij overlijden mogelijk, althans voor wat betreft roerende goederen.  Aanwas- en kanscontracten kunnen ook worden afgesloten met betrekking tot onroerend goed, en daarmee wordt, net zoals bij roerend goed, wel de schenk- en de erfbelasting vermeden, maar niet het verkooprecht van (in principe) 12%.

Wanneer kunnen we spreken van een (fiscaal) ‘correcte’ uitwerking ?  We grijpen opnieuw terug naar het standpunt SP 17044.  Daarin worden de voorwaarden helder opgelijst:

  • Het aanwas- of kanscontract moet worden opgenomen in een authentieke (veelal notariële) akte indien het betrekking heeft op onroerend goed.  Dit behoeft geen verdere toelichting.
  • Het contract dient ‘onder bijzondere titel’ te worden afgesloten:

o   het dient beperkt te zijn tot één of meer welbepaalde goederen: een welomschreven beleggingsportefeuille, een welbepaald aantal aandelen uitgegeven door familiale vennootschap Y, …; maar dus niet: de totaliteit of een evenredig deel van de goederen die een partij bij zijn overlijden zal nalaten; en evenmin: alle roerende of onroerende goederen die een partij zal nalaten, enzovoort;

  • zaakvervanging is mogelijk: het contract zal dan uitwerking krijgen met betrekking tot wat na verloop van tijd in de plaats is gekomen van wat initieel onder toepassing van het aanwas- of kanscontract werd gebracht; zo bijvoorbeeld wanneer een aanwascontract initieel werd afgesloten met betrekking tot een beleggingsportefeuille die na verloop van tijd werd te gelde gemaakt en werd geherinvesteerd in een kunstcollectie.
  • Het contract dient ‘ten bezwarende titel’ te zijn.  De wederzijdse kansen dienen ‘evenwichtig’ te zijn.  Er wordt niet vereist dat de wederzijdse kansen ‘gelijk’ zijn, een ‘evenwicht’ volstaat.

Dit vertoont twee aspecten:

  1. de betrokken partijen dienen een gelijkaardige levensverwachting te hebben; daarbij wordt niet alleen rekening gehouden met de statistische levensverwachting, maar ook met specifieke factoren, zoals de concrete gezondheidstoestand, eventuele risicovolle activiteiten, enzovoort;
  2. de respectieve inleg van de betrokken partijen dient ‘gelijkwaardig’ te zijn; ook hier geldt dat volstrekte gelijkheid niet nodig is.

Beide aspecten worden beoordeeld ten tijde van het afsluiten van het contract, niet naderhand.

Vlabel maakt in haar standpunt SP 17044 nog voorbehoud voor het geval fiscaal misbruik zou voorliggen.  Er dienen ook niet-fiscale motieven aan het contract ten grondslag te liggen, en deze niet-fiscale motieven dienen voldoende zwaarwichtig te zijn.  Doorgaans worden deze motieven gekaderd in de wens van elk van de contractspartijen om, voor het geval hij of zij als langstlevende alleen zou achterblijven, voldoende beschermd te zijn (behoud van levenskwaliteit en levensstandaard), zonder het risico te lopen geconfronteerd te worden met reservataire aanspraken van (doorgaans) kinderen of stiefkinderen.

Belangrijk in dit verband, bij de redactie van het contract, is dat duidelijk blijkt dat het de bedoeling van elk der betrokken partijen is om zichzelf als potentiële langstlevende te beschermen.  Men handelt dan ‘animo speculandi’, en niet met de bedoeling om de ander als mogelijke langstlevende te begiftigden (in welk geval men ‘animo donandi’ zou handelen).

In de praktijk stellen we vast dat, wat aanwas- en kanscontracten betreft, het overgrote gedeelte van de rulings positief is, met andere woorden dat de aanvragers in de regel binnen de door Vlabel getekende krijtlijnen blijven.  Al is dat niet altijd het geval: zie bijvoorbeeld de ruling VB 25009 (https://www.vlaanderen.be/vlaamse-belastingdienst/vb25009), waarin gezondigd werd tegen het principe dat het contract ‘onder bijzondere titel’ dient te zijn.

De ruling VB 25073

Op 25 augustus 2025 werd op de website van Vlabel de ruling VB 25073 gepubliceerd (https://www.vlaanderen.be/vlaamse-belastingdienst/vb25073).  Echte nieuwigheden bevat die niet, al betrof het wel een interessante case.

Twee echtgenoten, beide 74 jaar oud en in goede gezondheid (gestaafd aan de hand van een medisch attest), met vier gemeenschappelijke kinderen, wensen onderling een kanscontract af te sluiten met betrekking tot diverse onroerende goederen die elk van hen via testament en/of erfenis heeft verkregen (en die bijgevolg behoren tot hun respectieve eigen vermogens).  Van een onverdeeldheid is geen sprake, dus ook niet van aanwas – wel van een kanscontract.

Het contract wordt gekaderd in de bescherming van de langstlevende, op een wijze die ‘reservebestendig’ is.  En dit des te meer daar in casu de verstandhouding met niet alle kinderen even goed blijkt te zijn.  Dit zijn de niet-fiscale motieven die aangevoerd worden.

Vlabel komt – als dusdanig weinig verrassend – tot het besluit dat de voorgenomen verrichting niet zal leiden tot de heffing van schenk- noch van erfbelasting (al verdienen optionele contracten wel bijzondere aandacht; zie hierna).  Zij betrekt de volgende overwegingen in haar beslissing:

  • het kanscontract, met onroerende goederen tot voorwerp, zou worden opgenomen in een authentieke akte;
  • het contract is ‘onder bijzondere titel’, want de diverse onroerende goederen worden specifiek in de ontwerpakte omschreven; zaakvervanging wordt aanvaard, indien die wordt voorzien of speelt uit kracht van de wet;
  • het contract is bovendien ‘ten bezwarende titel’, want de wederzijdse levensverwachting is gelijkaardig en de respectieve inleg van de beide echtgenoten is gelijkwaardig.

Zoals gezegd: als dusdanig niet verrassend.  Toch levert de ruling ook enkele interessante bevindingen op:

  • bij beoordeling van de gelijkwaardigheid van de wederzijdse inleg wordt een verschil van (iets meer dan) 5% aanvaardbaar geacht: de onroerende goederen die de echtgenoot ‘inlegde’ hadden een waarde van 1.251.000 euro, die van de echtgenote een waarde van 1.320.000 euro;
  • het contract kan optioneel geformuleerd worden, zodat het enkel uitwerking krijgt indien de langstlevende na het overlijden van de andere partij daartoe de keuze maakt (Vlabel aanvaardde dit principe reeds eerder); opdat er dan geen erfbelasting zou verschuldigd zijn, is evenwel vereist dat aan het lichten van de optie terugwerkende kracht wordt verleend tot het ogenblik van het overlijden.

Marc Moreau

Deze bijdrage werd redactioneel afgesloten op 3 oktober 2025.  Zij is gebaseerd op rechtsbronnen zoals zij (redelijkerwijze kunnen geacht worden) gekend (te) zijn op die datum, en geldt dan ook onder voorbehoud van wijzigingen naderhand.  In geen geval kan deze bijdrage worden opgevat als een advies in een concreet dossier.  Ingeval schenkbelasting, registratiebelasting en/of erfbelasting aan de orde is, wordt er steeds van uitgegaan dat de Vlaamse regelgeving van toepassing is – tenzij uitdrukkelijk andersluidend wordt vermeld.


Contacteer ons

De zorgvolmacht en jouw vennootschap: kan de bestuurder of aandeelhouder zich laten vertegenwoordigen door een lasthebber?